23/11/2019
Geschiedenis!
Sinds de hond is geëvolueerd uit de wolf, heeft deze altijd ten dienste gestaan van de mens. De jacht is daar een goed voorbeeld van.
Al in 430 voor Chr. komen we beschrijvingen tegen van honden die geschikt waren voor de jacht. Ook in de tijd van de Galliërs, beschrijft Arrianus in 115 na Chr., over jachteigenschappen van sommige honden waardoor vangnetten overbodig waren.
In het oude Egypte, ten tijde van Farao Toetanchamon, werd met snelle, jakhalsachtige honden, gejaagd op gazellen. En in onder andere het Midden-Oosten, werd gejaagd met windhonden die de prooi voor hun baas vingen.
In de Middeleeuwen komen we veel informatie tegen over zogenaamde ‘vogelhonden’. Honden die speciaal zijn getraind voor de jacht met vogels, zoals haviken en valken. ‘Vogelhonden’ was een verzamelnaam voor honden die gebruikt werden tijdens de jacht met vogels en stond niet voor een bepaald ras. Deze honden worden beschouwd als de voorlopers van onze huidige jachthondenrassen.
De uitvinding van het geweer (1620) bracht een omwenteling teweeg in de jachtmethoden en het gebruik van de jachthond. Het voorstaan van honden, waarbij de hond, zodra deze wildgeur in de neus krijgt, in een soort extase, het wild met soms opgetrokken p**t voorstaat, aanwijst en fixeert, werd vanaf die periode getraind. Maar niet alleen ‘staande’ honden werden gebruikt voor de jacht. Ook het binnenbrengen van geschoten wild, het apport, was belangrijk en er werd ook gejaagd met drijvende honden, die het wild opsporen, en uit de dekking drijven. Brakken werden gebruikt bij de zogenaamde ‘lange jacht’ en met meutehonden werd het wild achtervolgd. Vanaf ongeveer 1900 werden honden voor de specifieke jachteigenschappen gefokt. Vanaf die periode ontstaan de meeste jachthondenrassen.